Zo’n 25 jaar had ik ze niet gezien. In een staat van melancholische vertwijfeling zocht ik mijn getuigschriften van de basisschool. Maar nadat ze eindelijk uit een rommella van mijn ouders tevoorschijn kwamen, stelde de vondst me gek genoeg ook wat teleur.
Getuigschrift na getuigschrift dezelfde toon: ‘Het presteren is voor Yoshi een enorme opgave, die hij zichzelf stelt. Hij is een zeer hardwerkende leerling met heel veel verantwoordelijkheidsgevoel. Ik zou hem meer onbezorgdheid toewensen. Wat mij betreft mocht hij best iets losser zijn,” aldus de juf.
Wat verwacht ik hier nou eigenlijk te vinden? vraag ik mezelf. In ieder geval datgene wat me als kind kietelde en in beweging kreeg. Want misschien geeft dat me nu weer wat richting.
Weken later denk ik eraan terug als ik weer eens rondscharrel bij onze schoolbieb. Naast me hangt Timmie tegen de kast terwijl zijn moeder als vrijwilliger de boeken sorteert. Uit zijn verhaal maak ik op dat hij kortgeleden de overstap maakte naar het speciaal onderwijs. We raken aan de praat over zijn lievelingsboeken.
“Jullie volwassenen,” zegt-ie bijna beschuldigend. “Jullie gebruiken je fantasie gewoon te weinig.”
Als een opwindpoppetje dat is aangedraaid, begint hij te vertellen over voor mij onbekende maar klassieke titels van de Duitse schrijver Michael Ende.
“Voor volwassenen moet alles zo logisch en nuttig zijn. Voor mij niet. Daarom lees ik dit graag. Het voelt gewoon fijn me erin te kunnen verliezen.”
En gelijk heeft hij natuurlijk. Mijn eigen liefde voor kinderboeken is een paar jaar terug ontstaan in, toevallig of niet, de periode dat ik het contact met mezelf probeerde terug te vinden. Die herontdekking voelde minstens zo bevrijdend. Ik merkte al gauw dat de taal en het jeugdige perspectief me een speels gevoel geven.
Waar in ons leven raken we het contact daarmee kwijt?
Heel gek is dat eigenlijk niet, leer ik als ik lees over het werk van veranderkundige Jaap Boonstra. Alles in ons leven is erop gericht om het zoeken naar spontaan spel uit te bannen.
Spelen omschrijft hij als een activiteit zonder direct nut, behalve dat je er plezier aan beleeft. Het geeft ons een totaal gevoel van vrijheid. In de praktijk zijn we vooral bang dat anderen ons kinderachtig vinden of dat we onze tijd verspillen. Leven is immers een serieuze zaak. Ineens snap ik waarom collega’s én leerlingen me vreemd aankijken als ik weer eens op een muurtje klim.
Boonstra concludeert na veel onderzoek dat spelen, leren en vernieuwen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. ‘Zodra we als mens of organisatie proberen onzekerheden te beheersen, leidt dit bijna altijd tot verlamming. Omgaan met onzekerheden is juist gebaat bij wendbaarheid. Wie zich speels voelt, verbeeldt zich een toekomst, kan ingesleten patronen veranderen en zet zich in om die toekomst gestalte te geven.’
Die speelse intuïtie die ik ook onder collega’s zoek, staat in zekere zin haaks op ons tijdsgewricht, dat te typeren is als een van versnelling. We gebruiken onze technologie en efficiëntie om de tijd die we ermee besparen op te vullen met nog meer van hetzelfde. Voor de een betekent dit meer, meer, meer. En hoger, hoger, hoger. Maar aan de andere kant zie ik mensen uitvallen. Die zijn niet opgebrand, ze lijken geen verwachtingen meer te hebben. Er is sprake van onderprestatiedruk. Ze worden onzichtbaar, voor de buitenwereld en vooral voor zichzelf.
In de jaren 70-klassieker ‘Momo en de tijdspaarders’, een fabelachtig boek dat ik op advies van Timmie lees, ervaar ik nog veel treffender waar deze tijdskramp toe leidt.
Het verhaal toont weeskind Momo, dat in een ruïne buiten de stad leeft. Ze heeft de gave om écht te luisteren en anderen hun fantasie te laten herontdekken. Tot op een dag de mysterieuze ‘Grijze Heren’ verschijnen. Zij moedigen mensen aan tijd opzij te zetten op een tijdbank door minder te genieten en harder te werken. In werkelijkheid wordt ze die tijd afgenomen. Hoe meer iedereen spaart, hoe sneller en gehaaster de wereld wordt. En hoe minder er wordt geleefd.
“In het begin merk je er niet zo veel van,” zegt Meester Hora, de hoeder van de tijd. “Maar op een dag duurt de lusteloosheid voort. Je voelt je steeds meer ontevreden met jezelf en de wereld. Dan verdwijnt langzaam dit gevoel en word je juist volkomen onverschillig. Je speelt niet meer, je haast je, bent een van hen. Deze ziekte heet de dodelijke verveling.”
De vraag die bij me blijft hangen: wanneer voel ik mijn kindse enthousiasme nog meer? Wat heb ik daarin zowel voor mezelf als voor anderen te doen?
In diezelfde week starten we op school een kinderboekenclub voor leerkrachten. We lezen de bestseller ‘Films die nergens draaien’. Met dat kleine clubje collega’s blijven we allemaal steken bij een bepalende passage. De vader van Cato heeft ogenschijnlijk zijn dromen en levendigheid opgegeven. Hij zegt tegen zijn dochter:
“Ik denk dat veel mensen steeds luier worden naarmate ze ouder worden. Niet te lui om hard te werken. Maar te lui om toe te geven dat ze dromen. En dan stomp je af. Alsof je limonade bent die is aangelengd met te veel jaren.”
Nog diezelfde avond appt een van de juffen me. “Wat waardevol en fijn dat je dit met ons doet. Dankjewel!” Misschien, zo bedenk ik me, is dit wel de meest vergeten vorm van leiderschap. Dat ik zo nu en dan op een muurtje klim. En ervoor zorg dat ikzelf en anderen onze smaak niet verliezen.
Word geen slappe limo.
Yoshi Tuk